De Doopsgezinden in Joure: Geschiedenis, geloof en gemeenschap

De geschiedenis van de Doopsgezinden in Joure biedt een rijke en complexe weergave van religieuze bewegingen in het Nederlandse Noorden. Tijdens de 17de en 18de eeuw ontstond er in deze regio een tweeledig Doopsgezinde gemeenschap, waarvan de ene groep uit de zogenaamde Oude Vlamingen bestond. Deze gemeenschap was niet alleen gekenmerkt door haar religieuze principes, maar ook door haar sociale en economische organisatie. Deze artikel presenteert een gedetailleerde overzicht van de historie, de religieuze richting, de levenswijze en de organisatie van de Doopsgezinde gemeente in Joure, met een nadruk op feiten uit betrouwbare bronnen.

De Doopsgezinden in Joure

De Doopsgezinden in Joure kunnen worden opgesplitst in twee groepen. De ene groep bestond uit Oude Vlamingen, terwijl de richting van de andere groep niet bekend is. In de 17de eeuw waren de Doopsgezinden in het Noorden van Nederland verdeeld in Friezen en Vlamingen. Deze benamingen hadden op dat moment meer te maken met religieuze stromingen dan met geografische herkomst. De Friezen waren uiterst eenvoudig in hun kleding, maar volgens de Vlamingen te wereldse in hun huizen. Het verschil tussen de stromingen lag niet in de leer, maar in de toepassing van de ban en de morele richtlijnen. De richtingenstrijd onder Doopsgezinden dateerde al van 1567, wat duidt op een lange geschiedenis van interne diversiteit binnen deze religieuze beweging.

De Oude Vlamingen

De Oude Vlamingen in Joure vormden een van de meest principiële groepen binnen de Doopsgezinden. Zij waren bekend om hun afkeer van uiterlijke weelde en de gemakken van het beschaafde leven. Het is niet duidelijk of zij hun huizen sober verfden of sober gekleed droegen, maar aangezien zij behoorden tot een principiële groep, mag men aannemen dat hun levensstijl aansloot bij die visie. De afkeer van wereldlijke genoegens kon mede tot hun verdwijnen hebben geleid in de loop van de 17de eeuw. De ouderen stierven, en de jongeren sloten zich ergens anders bij aan. Het is mogelijk dat deze jongeren terechtkwamen bij de andere overgebleven Doopsgezinde gemeente in Joure.

De tweede vermaning

Een belangrijk historisch moment in de geschiedenis van de Doopsgezinden in Joure is de tweede vermaning. Volgens Blaupot ten Cate werd in 1664 een "Vermaning" of kerkgebouw gesticht. Deze informatie is afkomstig van een geschilderd glas en archiefpapieren. Echter, een koopbrief in het Rijksarchief te Leeuwarden vermeldt het jaartal 1675. Deze discrepantie tussen de bronnen wijst op onzekerheid over het exacte jaartal van oprichting van deze vermaning. Toch is het duidelijk dat er in Joure in de tweede helft van de 17de eeuw een kerkelijke activiteit ontstond die deel uitmaakte van de bredere Doopsgezinde beweging in Nederland.

De financiële situatie

De financiële situatie van de Doopsgezinde gemeente in Joure was sterk afhankelijk van het aantal armen of bedeelden dat moest worden onderhouden. In 1800 was de gemeente ƒ 537,- kwijt aan gelduitdeling, brood, turf, kleding en kamerhuren. De collecten voor de armen brachten op dat moment ƒ 462,- op, wat betekende dat er een tekort was dat moest worden aangevuld uit andere inkomsten. In dat jaar waren er 19 bedeelden. De waarde van het kerkgebouw, inclusief de koperen kandelaars, werd door de gemeentelijke overheid op ƒ 10.834,- geschat. Ook in 1807 meldde men het Rijk dat de "Staat der Mennonyste Gemeente in tamelijken bloeij" was, wat aangeeft dat er toch sprake was van een bepaalde mate van financiële stabiliteit.

De hereniging van 1817

In 1817 vond er een hereniging plaats binnen de Doopsgezinde gemeente in Joure. Deze hereniging betekende een belangrijke wijziging voor de gemeenschap. De gemeente moest echter met financiële en organisatorische problemen worstelen. Het Nieuwe Huis, een belangrijk lid, was verloren gegaan. Wybe Hommes van der Hoek uit Noord-Broek was een van de personen die deze gemeente stimuleerde en voor een deel financierde. Daarnaast had ds. Van Rijswijk een beroep naar elders aangenomen, waardoor de gemeente bijna zonder herder was en bijna zonder centen. Deze omstandigheden vormden een uitdaging voor de gemeente om zich te hergroeperen en verder te bestaan.

De voorzangers en de zangdienst

De zangdienst in de Doopsgezinde gemeente speelde een belangrijke rol in de religieuze praktijk. In 1827 besloot de gemeente om de grote Bundel van Christelijke Gezangen in de dienst te gebruiken. Voorzangers werden gekozen om de liederen in te studeren op zomerzondagmiddagen, wanneer er geen dienst was. Aanvankelijk waren er vijf voorzangers, en in 1800 werden Rein Klazes, Lyckle Klazes, Meindert Cornelis, Arjen Gjalts en Sipke J. Pekema uitverkoren. In 1829 werd Yke Wiebes Sipkema vast voorzanger, en men had toen één of twee voorzangers, omdat "zoo weinigen zijn voor die bediening volkomen geschikt". Yke Wiebes Sipkema stierf echter een jaar later, en zijn opvolger was W. Koopmans, een schoolonderwijzer uit Broek. Hij was mogelijk de leider van het plaatselijke zanggezelschap dat in 1824 bij de kerkopening en in 1835 bij de viering van het 300-jarig bestaan van de Doopsgezinde Broederschap optrad.

De rol van de familie Rinkes

De familie Rinkes speelde een centrale rol in de Doopsgezinde gemeente in Joure. In 1837 werd Inne J. Rinkes voorzanger, en hij vervulde daarnaast belangrijke functies in de gemeenschap. Inne J. Rinkes was raadslid, wethouder en in 1871 burgemeester van Haskerland tot 1892. Tijdens zijn burgemeesterschap was hij ook kerkvoogd en voorzitter van de kerkeraad. De invloed van deze familie op de religieuze en maatschappelijke structuur van Joure is duidelijk zichtbaar in de geschiedenis van de gemeente.

De levenswijze en morele richtlijnen

De levenswijze van de Doopsgezinden in Joure was sterk beïnvloed door morele richtlijnen en geloofsgeschriften. Er waren regels die bedoeld waren om de gemeente zuiver te houden. Zo stelde men dat geen Christen lang haar mocht dragen op zijn hoofd, of de baard mocht laten afsnijden of scheren. Ook was het verboden om beelden of gelijkenissen in glas of in of aan de huizen te hebben. Bovendien mochten de spiegels aan de wanden niet in het oog springend worden opgehangen. Deze regels stonden bekend om hun strengheid en weerspiegelden de principiële aard van de gemeente.

De religieuze praktijk en de kerkelijke activiteiten

De religieuze praktijk van de Doopsgezinden in Joure omvatte zowel formele diensten als informele samenkomsten. Hoewel de Mennisten geen kerken mochten bouwen, werden er schuilkerken gemaakt, en vonden er overal samenkomsten plaats. Deze schuilkerken waren essentieel voor de religieuze gemeenschap, omdat zij een toevluchtsoord boden voor geloofsbekentenissen en kerkelijke activiteiten. De Doopsgezinden werden gedoogd door de overheid, omdat ze "wij lasten dragen en helpen konden". Door hard te werken en sober te leven, waren de meeste Doopsgezinden welvarend geworden, wat ook de overheid profiteerde.

De crisisjaren en de financiële uitdagingen

De Doopsgezinde gemeente in Joure stond in de 19de eeuw voor een aantal crisisjaren, vooral vanwege de financiële druk. In 1887 constateerde de voorzitter van de kerkeraad, I.J. Rinkes, dat de financiële situatie van de gemeente niet optimaal was. De kerkvoogd had slechts een bescheiden saldo, terwijl de armvoogd Oosterbaan zelfs een nadelig saldo had. Dit leidde tot het sturen van circulaires aan de leden om de situatie te verbeteren. De uitwerking van deze brief was echter niet schitterend, en in 1889 was het noodzakelijk om een tweede circulaire te sturen. Deze crisissen benadrukken de kwetsbaarheid van de gemeente en de afhankelijkheid van de leden voor financiële steun.

De invloed van religieus leiderschap

Religieus leiderschap speelde een cruciale rol in de ontwikkeling en organisatie van de Doopsgezinde gemeente in Joure. Na het overlijden van ds. F. Born werd ds. J. Pottinga de nieuwe leraar. De kerkeraad had de tijd genomen om de juiste kandidaat te kiezen, en de nieuwe predikant kwam uit Irnsum. Hij kreeg een traktement van ƒ 1.750,-. Tijdens zijn intrede waren beide Hervormde predikanten uit Joure aanwezig, wat aangeeft dat er ook contact was tussen verschillende religieuze gemeenschappen in de regio.

Conclusie

De Doopsgezinden in Joure vormden een belangrijk onderdeel van de religieuze en maatschappelijke geschiedenis van het Noorden van Nederland. De gemeente was gekenmerkt door haar principiële levenswijze, haar financiële organisatie en haar religieuze praktijk. De geschiedenis van de gemeente is geboekstaafd in documenten en archieven, die het beeld van een gemeenschap opleveren die zich worstelde met interne diversiteit, financiële problemen en religieuze richtlijnen. De invloed van families zoals de Rinkes en de rol van religieus leiderschap waren essentieel voor de ontwikkeling van de gemeente. De Doopsgezinden in Joure vormen dus een interessante case study in de bredere context van de religieuze geschiedenis van Nederland.

Bronnen

  1. De Doopsgezinden te Joure

Related Posts