Nederland en het Verdrag tegen Foltering: Regering verstrekt toezeggingen, maar implementatie blijft uit

In het kader van internationale mensenrechtenstandaarden heeft Nederland zich in het verleden actief ingezet voor de uitvoering van het Verdrag tegen Foltering (CAT) en zijn optioneel protocol. In 2010 heeft Nederland het optioneel protocol bij het Verdrag tegen Foltering geratificeerd, wat een belangrijke stap betekende in het versterken van de mensenrechtenstandaarden in het land. Echter, ondanks deze formele toezegging, blijft de daadwerkelijke implementatie van het decent work-concept — een kernaspect van mensenrechten — in de praktijk achter op de verwachtingen. Dit artikel onderzoekt de rol van Nederland in het internationale mensenrechtenbeleid, met een focus op het Verdrag tegen Foltering en de uitdagingen rond de implementatie van decent work in de Nederlandse context, gebaseerd op feiten en gegevens uit officiële documenten.

Nederland en het internationale mensenrechtenbeleid in 2010

In 2010 was Nederland een actieve speler op het gebied van mensenrechten en internationale samenwerking. Het land heeft bijgedragen aan alle 48 Universal Periodic Review (UPR)-examens die dat jaar plaatsvonden en heeft zelf een tussentijdse rapportage ingediend over de uitvoering van de aanbevelingen die aan Nederland zijn gedaan. Bovendien heeft Nederland het optioneel protocol bij het Verdrag tegen Foltering geratificeerd, wat een juridisch bindende toezegging betekent. Dit protocol bevat verplichtingen voor de ondertekende staten om de rechten van personen in de gevangenis en andere inrichtingen te beschermen en regelmatig inspecties toe te staan door onafhankelijke commissies.

Deze geratificatie was in lijn met het bredere beleid van Nederland om mensenrechtenstandaarden te versterken op nationaal en internationaal niveau. De regering benadrukte in haar rapportage van 2010 haar toewijding aan het versterken van mensenrechten, met name op het gebied van vrouwen- en kinderrechten, godsdienstvrijheid en het verbannen van de doodstraf. Toch zijn er ook tekortkomingen gebleven in de uitvoering van bepaalde maatregelen. Zo kon in 2010 geen regionale mensenrechtenconferentie voor Nederlandse ambassades worden georganiseerd, zijn er geen tool kits voor ambassades op het gebied van vrouwen- en kinderrechten opgesteld, en is er geen activiteit met kinderen over godsdienstvrijheid geweest. Deze tekortkomingen werden voornamelijk toegeschreven aan het feit dat het kabinet in dat jaar demissionair was en het beleid opnieuw werd ingevoerd.

De geratificeerde verplichtingen van het optioneel protocol

Het optioneel protocol bij het Verdrag tegen Foltering stelt de ondertekende staten voor een aantal verplichtingen, waaronder:

  • De instelling van een nationale preventiemededinger (NPM), die regelmatig inrichtingen zoals gevangenissen en asielcentra kan bezoeken, zonder toestemming van de overheid;
  • De toegang van onafhankelijke experts of commissies tot inrichtingen waar mensen in de handen van de overheid zijn;
  • De mogelijkheid voor personen die geloven dat hun rechten zijn geschonden, om klacht in te dienen bij de Commissie tegen Foltering van de VN.

Nederland heeft deze verplichtingen in 2010 geratificeerd, wat betekent dat het land zich juridisch bindend heeft verbonden tot de naleving van deze normen. Toch blijft de implementatie van deze normen in de praktijk uit. In de meeste gevallen is het nog steeds niet mogelijk voor personen om klacht te maken zonder dat de overheid ervan op de hoogte wordt gesteld. Ook is er geen nationale preventiemededinger geïnstalleerd die volledig onafhankelijk kan opereren.

De rol van Nederland in internationale wapenhandel en mensenrechten

Ook op het gebied van wapenhandel en mensenrechten heeft Nederland in 2010 een actieve rol gespeeld. Het land heeft zich ingezet voor een internationaal wapenhandelsverdrag (ATT), dat een duidelijke norm zou stellen voor de internationale handel in conventionele wapens. Nederland pleitte voor een breed opgezet verdrag dat de handel in wapens zou reguleren en de verantwoordelijkheid van wapenexporteurs zou verhogen. Dit beleid is in lijn met het bredere doel van Nederland om mensenrechten en conflictoplossing te versterken.

In 2010 is ook de behandeling van de Nederlandse ondertekening van het Clustermunitieverdrag afgerond. Dit verdrag is gericht op het verbannen van clustermunitie, die vaak jaren na het conflict nog levens eist. Nederland heeft zich als een van de leidende landen ingezet voor het verbannen van dergelijke munitie, wat een belangrijke bijdrage is aan het beschermen van burgers in conflicten en post-conflict situaties.

Toch blijft er een kloof tussen beleid en praktijk. In 2010 zijn er bijvoorbeeld geen onderzoeken gestart naar het effect van wapenexporten op mensenrechten in de betreffende landen. Ook is er geen actie ondernomen tegen wapenexporten naar landen waar mensenrechtenverstrekkingen bekend zijn. Dit laat zien dat Nederland, ondanks zijn toezeggingen, nog steeds niet volledig actief is in het toezicht op wapenexporten.

De uitdagingen rond decent work in Nederland

Een van de kernaspekten van mensenrechten is het concept van decent work, dat gedefinieerd wordt als werk dat vrijwillig is, betaalt voldoende, veilig is en toegang biedt tot sociale zekerheid. In de context van Nederland is decent work een belangrijk doel van het nationale beleid, met name in de sociale voorzieningen en het arbeidsrecht.

Toch blijkt uit de gegevens uit 2010 dat het beleid rond decent work niet volledig is geïmplementeerd. Zo zijn er in 2010 geen concrete maatregelen genomen om de rechten van werknemers in de informele sector te versterken. Ook is er geen actie ondernomen om te zorgen voor een minimumloon dat adequaat is in vergelijking met de leefkosten. In plaats daarvan blijft het beleid gericht op de regulering van formele arbeid, terwijl informele arbeiders — vaak migranten of minder georganiseerde werknemers — buiten het rechtsstelsel vallen.

Nederland heeft wel deelgenomen aan internationale initiatieven gericht op decent work, zoals het Initiatief Duurzame Handel (IDH). Dit initiatief is gericht op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in de keten van zowel cacao als andere producten. In 2010 is het IDH-programma verlengd en is het budget verhoogd, wat een positief signaal is. Toch blijft de implementatie van decent work in de praktijk uit, met name in de informele sector.

Het impact van demissionaire status op mensenrechtenbeleid

Een belangrijke factor die de uitvoering van mensenrechtenmaatregelen in 2010 heeft beïnvloed, is de demissionaire status van het kabinet. Tijdens een demissionair kabinet is de regering verantwoordelijk voor het voortzetten van het beleid, maar heeft het geen bevoegdheid om nieuwe maatregelen te nemen of beleid opnieuw te bepalen. Dit heeft geleid tot een vertraging in de uitvoering van mensenrechtenmaatregelen, zoals de organisatie van regionale mensenrechtenconferenties en de opstelling van tool kits voor ambassades.

Daarnaast heeft de demissionaire status geleid tot een afname in de communicatieactiviteiten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit heeft ervoor gezorgd dat er minder actie is ondernomen op het gebied van mensenrechtenpromotie in het buitenland. Ook is er minder aandacht geweest voor het HGIS cultuurprogramma, dat gericht is op de versterking van mensenrechtenstandaarden in ontwikkelingslanden.

De rol van budgettaire beperkingen

Ook budgettaire beperkingen hebben een rol gespeeld in de uitvoering van mensenrechtenmaatregelen in 2010. In het verplichtingenbudget was rekening gehouden met nieuwe meerjarige verplichtingen voor OS-draagvlakbeleid, maar de verlaging in verplichtingen was het gevolg van het feit dat alleen verplichtingen ten opzichte van de NCDO en voor de uitvoeringkosten van de Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) voor 2010 werden gerealiseerd. Vanaf 2011 zijn de verplichtingen voor SBOS jaarlijks aangegaan, wat een verandering in het beleid betekende.

De uitgaven in het kader van het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) zijn ook gedaald, voornamelijk door vertraging in lopende programma’s. Dit heeft geleid tot een vermindering van de activiteiten op het gebied van mensenrechtenpromotie en -beleid. In combinatie met de demissionaire status van het kabinet heeft dit geleid tot een vertraging in de implementatie van maatregelen gericht op decent work en mensenrechtenstandaarden.

Conclusie

Nederland heeft zich in 2010 ingezet voor het versterken van mensenrechtenstandaarden, met name door het geratificeren van het optioneel protocol bij het Verdrag tegen Foltering. Deze toezegging is een belangrijke stap in de richting van een juridisch bindende verantwoordelijkheid voor mensenrechten. Toch blijkt uit de gegevens dat de implementatie van deze normen in de praktijk uitblijft. Er zijn nog geen concrete maatregelen genomen om de rechten van werknemers in de informele sector te versterken, en er zijn tekortkomingen in het beleid rond decent work en mensenrechtenpromotie.

De demissionaire status van het kabinet en budgettaire beperkingen hebben een negatief effect gehad op de uitvoering van mensenrechtenmaatregelen. Buitenlandse activiteiten, zoals de organisatie van mensenrechtenconferenties en het ontwikkelen van tool kits voor ambassades, zijn uitgesteld of geannuleerd. De vertraging in de uitvoering van beleid heeft geleid tot een vermindering van de impact van Nederland op het gebied van mensenrechten.

Hoewel Nederland een actieve rol speelt in internationale samenwerking, blijft de implementatie van decent work en mensenrechtenstandaarden in de praktijk uit. De toezeggingen van het land zijn belangrijk, maar het beleid moet ook gevolgd worden door actie. Zonder concrete maatregelen op nationaal niveau zal het concept van decent work in Nederland niet volledig worden gerealiseerd.

Bronnen

  1. Kst-32710-V-1

Related Posts