Nederland: Van Rijwielen tot Fietsverzamelaars – De Rijke Geschiedenis van Fietsen in Nederland
juli 19, 2025
Tijdens de Tweede Wereldoorlog vonden Joodse kinderen en volwassenen in heel Nederland schuilplekken om te ontkomen aan de deportatie en vervolging. Deze onderduikers werden vaak verborgen in kelders, kippenhokken, zolders, of in verborgen ruimtes in huizen. In Fryslân, Zeist en andere regio’s werden specifieke schuilplekken aangelegd, vaak met behulp van ondersteunende burgers die risico namen om te helpen. In dit artikel worden enkele van deze historische onderduikplekken en verhalen beschreven, op basis van informatie uit herkenbaar betrouwbare bronnen.
Een initiatief van de Stichting De Verhalen, in samenwerking met Friese media, richt zich op het opsporen van Joodse kinderen die in 1942 en 1943 uit de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam zijn gesmokkeld en in Fryslân ondergedoken raakten. Tot nu toe zijn er meer dan 200 tips binnen gekomen van mensen die informatie hebben over de toekomst van deze kinderen.
Twee van de oproepen zijn persoonlijk afgestemd op specifieke personen. Roel Falkena zocht Donald Herpen, die ondergedoken was bij de familie Hospes in Sneek. Donald en zijn vrouw overleefden de oorlog en zijn later in Nederland gestorven. Mevrouw Van Peet zocht Jetty Krant, die zich bij haar familie in Heeg verborg. Ook haar broers, Samuel en Emanuel, zaten ondergedoken in Fryslân bij andere families in Balk en Harich. Na de oorlog zijn Jetty en haar broers, samen met haar oudste zus en haar man, geëmigreerd naar de Verenigde Staten.
Een ander geval betreft Jopie Mons, die bij de familie Schukken in Tjerkwerd ondergedoken was. Jantsje Stienstra-Schukken heeft geen reacties op haar oproep gekregen. Toen het gezin Schukken zelf moest onderduiken, verdween Jopie uit het zicht.
Deze verhalen illustreren het belang van het opsporen van dergelijke schuilplekken en het herontdekken van personen die hun verhaal misschien nog te vertellen hebben. Het betreft geen enkel verhaal, maar een verzameling van verhalen over mensen die hun leven aanpassen om anderen te helpen.
Wanneer men denkt aan onderduikers tijdens de Tweede Wereldoorlog, komt het beeld van Anne Frank vaak voorop. Haar verhaal, beschreven in het Achterhuis, is wereldwijd bekend en symbolisch voor de Joodse onderduik in Nederland. Echter, de situatie van Anne Frank is uitzonderlijk in meer dan één opzicht.
Haar onderduik betrof acht personen die gedurende meer dan twee jaar in een appartement in Amsterdam verborgen leefden. Ze hadden vijf toegewijde helpers en een relatief stabiele schuilplek. Dit is uitzonderlijk vergeleken met de meeste Joodse onderduikers in Nederland, die vaak in kleinere, minder comfortabele ruimtes moesten verblijven. Vele onderduikers zaten in kelders, kippenhokken of in zolders, zonder veel privacy of comfort.
Historisch gezien was het voor de meeste Joodse onderduikers in Nederland een zware, angstige en ellendige levenswijze. Ze leefden in een "niet-bestaan", zonder officiële identiteit of toegang tot de reguliere maatschappij. De kans op ontdekking was hoog, en de straf voor hulp aan onderduikers was streng. Hoewel er wel mensen waren die Joden helpen, was het merendeel van de bevolking niet bereid risico’s te nemen. Dit houdt ook in dat het verzet tegen de nazi’s en de hulp aan Joden in Nederland relatief beperkt was.
In de gemeente Zeist is een van de bijzondere onderduikplekken in Nederland te vinden. Dit schuilplek was verborgen op de zolder van een huis in het centrum van het dorp. De schuilruimte was goed aangepast: de vloer was van grijs tapijt bekleed, de muren waren behangen met oudroze bloemetjesbehang, en er waren oude dekens beschikbaar. De verborgen ruimte was in tachtig jaar geleden zo ingericht en is sindsdien vrijwel onveranderd gebleven.
De zolder werd gebruikt door een Joods echtpaar dat ondergedoken was. De verborgen ruimte was bereikbaar via een luik dat met twee slotjes van binnenuit kon worden afgesloten. Er was zelfs een oude trap met stofbedekte treden. Ries Velema, die jarenlang in het huis van zijn grootouders woonde, kent deze plek goed. In zijn kindertijd speelde hij er verstoppertje, zonder te weten dat het om een schuilplek ging.
De opa van Ries was actief in het verzet en had contact met onderduikers. Hij kreeg opdracht om schuilruimtes aan te leggen in huizen. In dit geval wist hij een Joods echtpaar te helpen met schuilplek. De opa kreeg middelen en geld uit het verzet om de schuilruimte te bouwen, maar hij besprak dit nooit met zijn familie. Toen Ries later de schuilruimte ontdekte, herkende hij pas de historische betekenis.
Zeist was een uitzondering in de oorlog, niet alleen vanwege het aantal schuilplekken, maar ook vanwege het vervalsen van identiteitsbewijzen. Onderzoeker Gerrit van der Vorst heeft vastgesteld dat in Zeist ongeveer 800 vervalsingen werden aangemaakt, waarvan 600 voor Joodse mensen. Dit is een veel grotere schaal dan elders in Nederland. Van der Vorst benadrukt dat dit toont aan dat mensen in Zeist hun verantwoordelijkheid namen, terwijl dit elders vaak niet het geval was.
Het vervaardigen van valse identiteitsbewijzen was een actieve vorm van hulp aan Joodse onderduikers. Deze vervalsingen maakten het mogelijk voor Joodse mensen om te leven als niet-Joden en zo te ontkomen aan arrestatie. In Zeist waren gemeenteambtenaren betrokken bij het vervalsen van documenten, wat het gevaar nog verder verhoogde. De risico’s voor zowel de onderduikers als hun helpers waren groot. Mensen die Joden hielpen konden worden gearresteerd, gemarteld of zelfs doodgeschoten.
Hoewel het verzet tegen de nazi’s in Nederland groeide na de Duitse nederlagen in de Sovjet-Unie, was het verzet in het begin van de oorlog beperkt. Veel inwoners probeerden de oorlog zo goed mogelijk te overleiden, zonder actief betrokken te raken. Pas toen het duidelijk werd dat de geallieerden de oorlog zouden winnen, nam het aantal mensen dat actief meehelde toe.
Na de oorlog moesten 230 Jodenjagers terechtstaan, maar voor de meeste onderduikers was het al te laat. Zij die niet werden gevonden, overleefden de oorlog.
Het opsporen van onderduikers en het bouwen van schuilplekken was vaak het werk van individuen. Deze mensen namen persoonlijke risico’s om anderen te helpen. In Fryslân, Zeist en andere regio’s was dit vaak de taak van burgers die niet in het verzet actief betrokken waren, maar wel bereid waren om Joden te helpen. Hun acties tonen een vorm van burgerschap die niet alleen in oorlogstijd relevant is.
De schuilplekken die vandaag nog te bezoeken zijn, zoals in Zeist, zijn getuigen van deze moed. Ze tonen hoe mensen hun eigen huizen en levens veranderden om anderen te helpen. Deze schuilruimtes zijn niet alleen historische restanten, maar ook symbolen van menselijkheid en verantwoordelijkheid.
Het thema van Joodse onderduikers in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog is een complex en emotioneel onderwerp. Het betreft niet alleen individuen die moesten verborgen leven, maar ook de mensen die hen hielpen en de burgers die ervoor kochten. De schuilplekken die in Fryslân, Zeist en andere regio’s werden aangelegd, tonen hoe mensen hun eigen huizen en levens aanpasten om anderen te helpen. Deze verhalen worden steeds belangrijker in het opsporen van dergelijke personen en in het herontdekken van verhalen die verloren dreigen te gaan.
Het werk van Stichting De Verhalen en het initiatief van de Friese media laten zien hoe belangrijk het is om dergelijke schuilplekken en verhalen te behouden. Door het opsporen van Joodse kinderen en hun schuilplekken, wordt niet alleen een stuk geschiedenis herontdekt, maar ook een stuk menselijkheid herinnerd.