Nederland en antisemitisme: Tegenstrijdigheden in een land van tolerantie
juli 17, 2025
Fietsen heeft in Nederland al sinds de 19e eeuw een centrale rol gespeeld in het transportbeleid, de economie en de levensstijl. In 1919, op het kruispunt van veranderingen na de Eerste Wereldoorlog, was de fiets niet alleen een middel van transport, maar ook een symbool voor industriële vooruitgang en maatschappelijke evolutie. In dit artikel wordt ingegaan op de rol van de fiets in Nederland in 1919, op basis van historische en contextuele informatie uit betrouwbare bronnen.
In de jaren rond 1919 had fietsen in Nederland al een sterke invloed op het dagelijks verkeer. Tijdens de late 19e eeuw was de fiets als massaprodukt ontdekt en had het transportmiddel zich snel gevestigd in de steden en het platteland. In 1919 was fietsen nog steeds een populaire en vooral betaalbare manier om van de ene plek naar de andere te reizen, zeker op korte afstand.
De toegankelijkheid van fietsen was echter nog steeds beperkt. In de beginjaren van de fietsindustrie in Nederland was het vooral een luxe, die vooral beschikbaar was voor beter gesitueerde personen. De prijs van een fiets in die tijd was namelijk aanzienlijk — circa 250 tot 300 gulden — wat meer dan het jaarinkomen was van een arbeider. Pas met het begin van de 20e eeuw werd het fietsen voor een bredere bevolking mogelijk, vooral dankzij lokale fietsfabrieken die zich begonnen te ontwikkelen.
De industriële groei in Nederland in die tijd leidde tot meer fietsproductie en daarmee tot toegankelijker fietsen voor de algemene bevolking. In 1900 had Nederland al zo’n 150.000 fietsen in omloop, en in 1919 zou dit aantal vermoedelijk nog verder zijn toegenomen, aangezien de fietsindustrie in Nederland zich ontwikkelde.
De fietsindustrie in Nederland had in de jaren rond 1919 een belangrijke groeifase doorstaan. In de laatste jaren van de 19e eeuw had het land al een paar lokale fietsfabrieken, zoals die van Burgers in Deventer. In 1896 werd deze productie nog verder uitgebreid met het opstarten van fietsfabrieken in steden zoals Amsterdam, Winschoten, Deventer en Groningen. Ondanks deze lokale ontwikkelingen bleef de markt echter sterk beïnvloed door importen uit Engeland, Amerika en Duitsland, waar de fietsindustrie al veel verder ontwikkeld was.
In 1919 had Nederlandse fietsfabrieken, zoals Simplex in Amsterdam, Gruno in Winschoten, Burgers in Deventer en Fongers in Groningen, een zekere marktweergang bereikt. De productiecapaciteit lag echter nog steeds ver achter die van de internationale concurrenten. In de vroege jaren van de fietsindustrie in Nederland was de productie beperkt tot circa 2.000 fietsen per jaar per fabriek. In 1919 zou deze productiecapaciteit waarschijnlijk zijn toegenomen, aangezien de vraag naar fietsen groeide en de technologie verder ontwikkelde.
De opkomst van fietsfabrieken in Nederland had ook maatschappelijke gevolgen. Het leverde banen op in de industrie en maakte fietsen langzaam beschikbaar voor een bredere bevolking. In 1919 was de fiets niet alleen een transportmiddel, maar ook een symbool van moderne levensstijl en industriële vooruitgang.
In 1919 had fietsen niet alleen economische en technische betekenis, maar ook een maatschappelijke functie. De jaren voor en na 1919 waren een tijd van sociale hervormingen in Nederland, waaronder het uitbreiden van het kiesrecht. Tot 1919 had Nederland namelijk nog geen vrouwenkiesrecht. In dat jaar werd dit recht ingevoerd, wat een belangrijke maatschappelijke verandering betekende. Fietsen speelde hierbij een rol, omdat het transportmiddel toegankelijk maakte dat vrouwen en jongeren vrijer konden reizen en deel konden nemen aan maatschappelijke processen.
De fiets werd ook steeds meer gezien als een middel voor onderwijs en sport. In de jaren rond 1919 begonnen fietsclubs en sportverenigingen zich in Nederland meer te ontwikkelen. Fietsen werd een populaire vrijetijdsactiviteit, en er werden steeds meer fietswedstrijden georganiseerd. Jonge mensen van goede komaf, zoals Jaap Eden, Marten Kingma en Pim Kiderlen, waren pioniers in dit sportieve fietsen, dat vaak gecombineerd werd met winterschaatsen.
De fiets had ook een educatieve functie. In 1919 leefde Nederland in de laatste fase van de industriële modernisering. De textielindustrie bloeide, en in 1891 was in Eindhoven de eerste gloeilamp ontwikkeld. Deze industriële ontwikkelingen vereisten nieuwe vervoersmogelijkheden, en de fiets bleek een efficiënt en betaalbaar alternatief te zijn voor langere afstanden.
In 1919 begon fietsen ook steeds meer in de toeristische sector voor te komen. Fietsroutes werden populair, en mensen begonnen met de fiets naar historische gebieden en natuurlijke attracties te reizen. In het noorden van Nederland, bijvoorbeeld in het gebied van de Sallandse Heuvelrug, werden fietsroutes georganiseerd die langs prehistorische bergen liepen. Deze routes waren populair onder toeristen en recreanten die de natuur wilden ontdekken en historische sites bezoeken.
In 1919 was fietsen nog geen massatoeristische activiteit, maar de basis werd gelegd voor toekomstige toeristische fietsroutes. In het noorden van Nederland en in Limburg begonnen fietsroutes te worden uitgebouwd die langs prehistorische steden en natuurgebieden voerden. Deze ontwikkeling was een antwoord op de groeiende vraag naar recreatie en de toenemende beschikbaarheid van fietsen voor bredere bevolkingen.
De jaren na 1919 zagen een verdere toename van fietsgebruik in Nederland. De technologie van fietsen ontwikkelde zich verder, met de invoering van kettingdrijfwielen en verbeteringen in de remmechanismen. In 1885 was de Engelsman John Kemp Starley al een geheel nieuw ontwerp van de fiets uitgebracht: de safety. Deze fiets had wielen van gelijke grootte, een kettingaandrijving en een zadel in het midden van het frame, waardoor het model veel makkelijker berijdbaar was dan de vroegere "hoge bi".
In 1919 was deze ontwikkeling al in de markt geïntroduceerd, en de fiets had een veel grotere toegankelijkheid voor het gewone volk. De fiets werd in die tijd een populaire vervoersmiddel, en hij speelde een belangrijke rol in de moderne levensstijl van Nederlanders.
Hoewel 1919 een belangrijk jaartal was in de geschiedenis van fietsen in Nederland, was de toekomst nog steeds onvoorspelbaar. De Eerste Wereldoorlog had een diepe impact gehad op de economie en de maatschappij, en de fietsindustrie moest zich aanpassen aan nieuwe omstandigheden. De jaren na 1919 zagen de invoering van de fietsbelasting in 1899, wat een belangrijk moment was in de regulering van fietsen in Nederland.
In de jaren na 1919 begon de fiets zich ook steeds meer te ontwikkelen als een toeristisch en recreatief transportmiddel. Fietsroutes werden uitgebouwd, en fietsen werden beschouwd als een manier om de natuur en historische gebieden te verkennen. Deze trend werd in de jaren 20e eeuw verder ontwikkeld, en fietsen bleef een belangrijk onderdeel van de Nederlandse levensstijl.
Fietsen in Nederland in 1919 was niet alleen een transportmiddel, maar ook een symbool van industriële vooruitgang, maatschappelijke veranderingen en recreatie. In die tijd had fietsen al een sterke invloed op het dagelijks leven van Nederlanders, en de fietsindustrie begon zich te ontwikkelen in eigen land. De jaren rond 1919 waren een cruciale fase in de geschiedenis van fietsen in Nederland, die leidden tot de toegankelijkheid van fietsen voor een bredere bevolking en een sterke integratie van fietsen in de Nederlandse maatschappij.