Nederlandse VOC-Route: Van Historische Stadjes tot Natuurlijke Perlen
juli 16, 2025
Het Normaal Amsterdams Peil (NAP) is een fundamentele maatstaf in Nederland voor het meten van hoogtes ten opzichte van het zeeniveau. Het NAP is ontstaan in de 17de eeuw en werd landelijk ingevoerd in de 19e eeuw. Tegenwoordig zijn er meer dan 35.000 NAP-peilmerken verspreid over het hele land. Deze merken zijn essentieel voor het waterbeheer, de planning van bouwwerkzaamheden en het bestuderen van bodembewegingen. In dit artikel worden de geschiedenis, toepassingen en betekenis van het NAP besproken, inclusief de locaties van belangrijke peilmerken en de hoogtes van Nederlandse steden en dorpen.
Het NAP werd in de 17de eeuw geïntroduceerd om het waterpeil in Amsterdam te bepalen. In 1683 wilde de burgemeester van Amsterdam weten of de dijken rond de stad hoog genoeg waren. Om dit te bepalen, liet hij witte stenen in de sluizen van Amsterdam metselen. De hoogte van het water bij vloed in de zomer werd het nulpunt, ook wel het zeeniveau genoemd. Dit nulpunt werd later bekend als het Normaal Amsterdams Peil.
In 1818 werd het NAP landelijk ingevoerd door koning Willem I. Eerder had iedere regio zijn eigen peilsysteem, zoals het Friese Zomerpeil en het Delfsland Peil. Door de invoering van het NAP was er eindelijk een uniforme maatstaf voor hoogtemetingen in heel Nederland. Het systeem werd verder uitgebreid en geperfectioneerd in de 19e eeuw, waardoor het NAP niet alleen binnen Nederland, maar ook in andere Europese landen een belangrijke rol speelde.
Peilmerken zijn essentieel voor het meten van hoogtes ten opzichte van het NAP. Deze merken zijn meestal in de vorm van metaalbouten of speciale stenen en worden geplaatst op gebouwen, bruggen en viaducten. De plaats en hoogte van deze merken zijn vastgelegd en worden gebruikt door landmeters om de hoogte van het land boven of onder het zeeniveau te bepalen.
Aan het einde van de 19e eeuw bestonden er al bijna 4.000 peilmerken in Nederland. Tegenwoordig zijn er meer dan 35.000 peilmerken, waarvan vrijwel allemaal binnen een straal van 1 kilometer te vinden zijn. Daarnaast zijn er ook 400 ondergrondse peilmerken die gebruikt worden om de bovengrondse merken te controleren. Deze ondergrondse merken zijn verankerd in zandlagen die vrijwel niet verzakken, wat ervoor zorgt dat de metingen nauwkeurig blijven.
Het NAP is niet alleen belangrijk voor Nederland, maar ook voor andere Europese landen. Het systeem is een succesverhaal op het gebied van waterbeheer en heeft zich als standaard bewezen voor het meten van hoogtes in heel Europa. Andere landen hebben het NAP geadopteerd of gebruikt als referentiekader voor hun eigen peilsystemen. Hierdoor is het NAP niet alleen een nationaal, maar ook een Europees fenomeen geworden.
Nederland is een land met grote hoogteverschillen. Het hoogste punt in Nederland is de Vaalserberg in de provincie Limburg. In 2017 werd bepaald dat de Vaalserberg 322,4 meter boven het NAP ligt. Tegenover deze piek staat het laagste punt in Nederland, dat zich bevindt in de Zuidplaspolder bij de eendenkooi in de gemeente Zuidplas. Hier ligt het land 6,76 meter onder het NAP. Zonder waterkeringen en bemalen zou het water op deze plek ongeveer zeven meter hoog staan.
De hoogtes van Nederlandse steden en dorpen variëren aanzienlijk. In de provincie Flevoland ligt Almere Hout op een hoogte van 29 meter boven het NAP, wat invloed heeft op het klimaat en het gebruik van materialen in de architectuur. De stad Groningen ligt op 30 meter boven het NAP, wat betekent dat het klimaat daar iets milde is dan in hogere gebieden. Deze hoogtegegevens worden niet alleen gebruikt voor architectonische doeleinden, maar ook voor het bestuderen van bodembewegingen en het plannen van waterkeringen.
Rijkswaterstaat speelt een centrale rol in het beheren en meten van het NAP. De organisatie is verantwoordelijk voor het onderhouden van de 35.000 peilmerken en het controleren van de hoogtes van deze merken. Iedere 10 tot 15 jaar worden de bovengrondse peilmerken gecontroleerd met behulp van de ondergrondse merken. Dit zorgt ervoor dat de informatie over de hoogtes van het land altijd actueel blijft.
Daarnaast is Rijkswaterstaat ook verantwoordelijk voor het bepalen van het laagste en hoogste punt in Nederland. In 1995 werd het laagste punt in de Zuidplaspolder bepaald op 6,74 meter onder het NAP. In 2005 werd een correctie gemaakt en werd het laagste punt bijgewerkt tot 6,76 meter onder het NAP. Deze metingen zijn van groot belang voor het waterbeheer en de planning van waterkeringen.
Het NAP blijft een essentieel onderdeel van de geodetische infrastructuur in Nederland. Door de voortdurende bodembewegingen en het veranderende klimaat is het belang van nauwkeurige hoogtemetingen groter geworden. Rijkswaterstaat voert regelmatig waterpassingen uit om ervoor te zorgen dat de hoogtegegevens van het land accuraat blijven. Bovendien wordt het NAP gebruikt in internationale samenwerkingen om hoogtemetingen in Europa te standaardiseren.
Het Normaal Amsterdams Peil is een fundamenteel onderdeel van het waterbeheer en de geodetische infrastructuur in Nederland. Het systeem werd in de 17de eeuw geïntroduceerd en werd landelijk ingevoerd in de 19e eeuw. Tegenwoordig zijn er meer dan 35.000 peilmerken verspreid over het hele land, die gebruikt worden voor het meten van hoogtes ten opzichte van het NAP. Het NAP is niet alleen belangrijk voor Nederland, maar ook voor andere Europese landen. Door de voortdurende bodembewegingen en het veranderende klimaat is het belang van nauwkeurige hoogtemetingen groter geworden. Rijkswaterstaat speelt een centrale rol in het beheren en meten van het NAP en zorgt ervoor dat de informatie over de hoogtes van het land altijd actueel blijft.